Het onderstaande is geschreven door Jan Rinse Wartena voor zijn kleindochter, Nini Vonk-Wartena (en met haar toestemming hier opgenomen):
Jan Rinse Brouwer geb. 15 of 16 Maart [1832] te Nes op Ameland
Gestorven 5 December 1890 te Sneek
Deze voorvader van mij, naar wie ik [= Jan Rinse Wartena] genoemd ben, vereischt een uitvoeriger vermelding van zijn voorgeslacht dan de Wartena’s.
De Amelanders zijn altijd zeelui geweest. Geen reeders, maar zeevarenden.
Na de 80-j. oorlog was Dokkum, toen nog een havenstad aan de Lauwerszee, zelfs een der 5 admiraliteiten van de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden, en een der zetels van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Gelegenheid te over voor energieke jongens uit Ameland zich een loopbaan op te bouwen als marineofficier of bij de koopvaardij.
Dat bleef niet lang zo. Deze zijkant van de Lauwerszee slibde zo snel aan, dat in 1729 een dijk gelegd werd 2 ½ uur oostwaarts van Dokkum, met de Dokkumer “Nieuwe Zijlen” erin (nu rijksmonument), die het nog overgebleven brede kanaal naar de stad afsloot. Admiraliteit en V.O.C. werden opgeheven. In de stad herinnert alleen nog een opvallend breede gracht, het “Diep” geheeten, aan de oude havenfunctie.
De reeders en de V.O.C.vertrokken voornamelijk naar Amsterdam. Maar de traditie werd toen vanzelf dat Amelanders op Amsterdamse schepen aanmonsterden. Zo ook de Brouwers.
Jan Rinse monsterde als kajuitjongen (de laagste rang) van 14 jaar, op een schip van de “Grote Vaart”, d.w.z. om Kaap de Goede Hoop heen naar Indië, China enz. Hij maakt in de Chinese Zee een schipbreuk mee, kwam er goed af en was al 17 toen hij weer thuis kwam.
[mogelijk is de rapportage onderaan deze pagina hier een herinnering aan]
Zijn vader vroeg hem of hij nu niet genoeg had van de grote vaart, maar nee, hij had al gemonsterd als ligtmatroos (een rang hoger dus) op een Indië vaarder. Bij dezelfde rederij, Posthumus Meijes, waar hij z’n hele leven bij gevaren heeft. Hij wilde hogerop, maar bij het nog altijd toenemende gezin thuis was daar geen cent voor.
Toch vond hij een weg. Als er een schip terug was en op het IJ (toen nog open) lag, moest er één man op overnachten, de wachtsman. Overdag mocht hij wel eens weg, maar ‘s nachts nooit. Er waren wel oud-zeelui die er een vast beroep van maakten. Maar de reeders hadden graag een vertrouwd persoon van hun eigen personeel. Hiervoor stelde Jan Rinse zich beschikbaar. Het verdiende aardig. ‘s Avonds kon hij de speciaal voor dergelijke gevallen ingestelde avondcursussen op de kweekschool voor de zeevaart volgen en overdag aan boord ongestoord studeeren.
Er is een briefje uit 1858 meen ik, hij was dus toen 21 jaar, waarbij hij uitgenodigd werd door de reederij het van stapel loopen van een nieuw voor hun rekening gebouwd schip bij te wonen. Het was de Henriëtta, waarop hij later kapitein is geworden en waarnaar zij hun dochter (Aukje Henriëtta) genoemd hebben.
Jan Rinse was behalve ijverig ook knap. De meteorologie had zijn speciale belangstelling (zijn achterkleinzoon Lambertus Wartena is hoogleraar meteorologie in Wageningen geweest.
Als kapitein op de maanden lange vaart Amsterdam- Soerabaja had hij gelegenheid en tijd voor waarnemingen. Zo had hij op de reis heen en weer 1870/71 een hele serie op schrift gesteld. Toen, zoals nog altijd, loofde “De Bildt” een prijs uit voor de beste waarnemingen in een aangekondigde periode. Met natuurlijk een datum, waarop de inzending sloot.
[lees hier een artikel over de medaille in de Staatscourant]
Nu is een maanden lange zeereis met een zeilschip geen precisie-trip. De Henriëtta was wat over tijd, en zijn inzending kwam te laat op het Ned. Meteor. Instituut binnen. Ze werd daar wel bestudeerd en Jan Rinse kreeg een brief dat ze zo bijzonder goed bevonden werd, dat ze hem aanrieden ze in Parijs in te sturen bij de Société Météorologique, die een latere sluitdatum had. Aldus geschiedde en Jan Rinse kreeg prompt de 1e prijs. Een zware gouden medaille, groter dan een rijksdaalder, maar nu een historisch unicum!
1871 Parijs overgegeven aan het Duitse keizerrijk. Na de barricadenstrijd de République Française. En dit was de 1e medaille van de Météorologie uitgereikt met symbolen, datum en opschriften van de nieuwe republiek. Met een op perkament geschreven oorkonde, die in de bezetting 44/45 van Mooiland (Doorwerth) verbrand is.
Als kapitein trouwde Jan Rinse met een Amsterdams meisje, Maria Cresia Vellekamp. Hij had de laatste jaren als kapitein aardig overgespaard en bezat een huis “Hoogte Kadijk”, toen de buurt waar vrijwel alleen koopvaardijkapiteins woonden.
Op de thuisreis eind 1871 werd hij door een uitvarend schip tussen Indië en De Kaap gepraaid en de kapitein riep hem toe: “Gefeliciteerd, je hebt een dochter”. Jan Rinse liet de hofmeester op de gong slaan en zei: “De man een ooilam (=borrel) en de kapitein twee.”
Een paar jaar later had zijn vrouw een naar bericht toen hij weer thuiskwam. Brouwer had al zijn spaarpenningen belegd in Mexicaansche staatsobligaties, toen zeer in trek. Er was echter in deze fondsen door de revolutie in Mexico een beursdebacle opgetreden. Ze zakten bij de dag in koers. Maria Cresia durfde echter niet aan de stukken komen die haar man gekocht had! Toen hij terug kwam was het scheurpapier geworden, hij was al zijn geld kwijt.
Om er weer bovenop te komen, besloten ze dat zijn vrouw, inmiddels weer in verwachting, met de kleine Aukje een reis naar Soerabaja mee zou maken. Van de reeders mocht dat, tegen een kleine vergoeding voor de kost. Ze konden dan hun huis in Amsterdam verhuren. En het kwam mooi uit, in Soer. zou dan hun 2e kind geboren worden.
Tot Soer. ging alles goed. Ze huurden een huisje, daar werd een jongetje geboren. Maria Cresia kreeg prompt cholera, stierf en in dezelfde kist werd het een dag later gestorven kindje begraven. Van dit kindje is de geboorte/overlijdensacte bewaard gebleven; in 1874.
Op een avond zag Jan Rinse een grote, zeer giftige schorpioen op het kussen naast het hoofdje van de slapende Aukje zitten. Die beesten steken bij de minste schrik of beweging. Het is hem gelukt met één klap het dier tegen de wand te slaan. Op sterk water gezet en meegenomen. Ook deze trofee is in de oorlog verdwenen met meer herinneringen aan deze reis. O.a. de schoentjes van zeildoek, door de mr. Zeilmaker, een gespecialiseerd vakman aan boord van deze grote driemaster, voor de groeiende Aukje gemaakt.
Brouwer vertrouwde zijn kind toe aan zijn ouders, de rustende kapitein Rinse Jan met zijn moeder Aukje in Leeuwarden. Daar bleef zij tot in 1879.
Rinse Jan was dol op zijn kleinkind. Ze wou op het ijs, en hoewel de grachten nog niet helemaal betrouwbaar waren, nam opa haar aan het handje mee. Thuis kreeg hij ongenadig van zijn vrouw: “Stel je voor dat er wat gebeurd was en onze Jan kwam van zijn reis weer hier en ’t laatste wat hij heeft en ons toevertrouwde was door jouw stomme schuld omgekomen”. Iets dergelijks moet zij gezegd hebben. [ter illustratie]
In 1879 hield haar vader, toen 42 jaar, op met varen en hertrouwde met Pietje van Klinken die een kruidenierszaak in Sneek bezat. Brouwer werd daar commandant van de brandweer en had zijn dochter weer bij zich.
Hij raakte dik bevriend met een rustend kapitein als hij, maar van de “kleine vaart”, Beekhuis genaamd (een volle neef van Boukje Ulbedina, oma’s grootmoeder!).
Toen Jan Rinse op 5 Dec, 1890 een paar dagen na een hartaanval overleed, moest zijn dochter tot 6 Juni 1891 nog minderjarig, een voogd hebben. Daarvoor had hij zijn vriend Beekhuis al eerder benoemd. Mijn moeder is bij haar voogd in huis geweest tot ze, naar ik meen eind 91 of 92 naar Akkrum ging naar haar aanstaande schoonouders.
Van Jan Rinse zijn 4 persoonlijke dingen bewaard gebleven:
1. de eiken scheepskist met zijn letters J.R.B. met koperen spijkertjes gevormd in het deksel. Deze kist met origineel ijzerwerk heeft hij laten maken toen hij als kapitein een grote kajuit kreeg, dus tussen 1860-1870.
2. De medaille van de meteorologie.
3. Een kristallen, geslepen wijnglas met de letters J.R.B. erin. (close up)
4. Een medaillon met portretjes van zijn moeder, vrouw en kind aan zijn horlogeketting. Dit kind heeft het van 1890-1961 aan een kettinkje om haar hals gehad. Vandaar dat het zoo versleten is.
[5. later toegevoegd: Lidy Witteveen-Wartena heeft een tot hanger omgebouwde munt in haar bezit. Deze munt maakte deel uit van de munten verzameling van Jan Rinse Brouwer.]
(Externe) links:
– Kwartierstaat van Bauck Jacoba Sikkema
– Hoogte Kadijk
– Rapportage van een schipbreuk in 1845
– Redding bemanning bark “Jan Hendrik” in 1845 (PDF)
– De schipbreuk van het Nederlandsche Barkschip Jan Hendrik in Bloeimaand 1845
(naar het Dagverhaal van den Scheepsheelmeester J.Hanou Jz.)
(PDF; zoek in het boek met de term “schipbreuk”)