Onderhoud bij Jeremias Meijes

terug

Meteen na aankomst in het Amsterdamse Oosterdok werden de zeilen van boord gehaald voor reparatie. Tegelijk gaf de kapitein de bestelling op voor nieuw touwwerk, blokken en ijzerwerk.
Een keer per jaar kregen de schepen een onderhoudsbeurt op de werf van Jeremias Meijes. De romp werd gecontroleerd op dichtheid en houtrot. Verrot hout is kenbaar door een zwarte of bruine kleur en het is week. Op zekere afstanden werd in de romp geboord. Aan het boorsel kon men zien of de conditie van het hout nog goed was. Dit boren was een specialistisch werkje. Op de rekeningen worden deze arbeidsuren apart vermeld.
De romp bekloppen met een houten hamer was een andere manier om te controleren of het hout nog goed was. Bij iedere hellingbeurt werden de naden gecontroleerd op hun dichtheid. Door het varen in sterk wisselende klimaten en door de voortdurende zeegang gingen de houten delen werken ( bewegen ten opzichte van elkaar). Het gevolg was dat de naden water door lieten en dus moest er opnieuw worden gebreeuwd. Een andere naam voor dat breeuwen was kalfaten. De naden werden dichtgeslagen met versleten touwwerk en mos en afgewerkt met kokend pek. Als het breeuwsel in aanraking kwam met water, zette het uit en zo werd de naad gedicht.
De grote kofschepen hadden een zinken huid die regelmatig vervangen moest worden. De kleine koffen kregen een smering, het onderwaterschip werd ingesmeerd met een dikke laag pek waar gemalen zwavel doorheen was gemengd.
Vanaf 1842 was er wel een droogdok beschikbaar voor het uitvoeren van dit soort werk, maar daar heeft de onderneming weinig gebruik van gemaakt. Te duur.
Uiteraard werd het onderwaterschip goed schoon gemaakt. Door aangroei werden de schepen traag en in het uiterste geval kon men er nauwelijks nog mee manoeuvreren. Niet zelden klaagden de kapiteins over de enorme aangroei waardoor ze nauwelijks snelheid konden maken. In 1846 meldt een kapitein aan de rederij in Woudsend: ‘De Friesland is zo groen tussen wind en water, dat een paar schapen hadden wel veertien dagen kouwen aan om het op te krijgen’. In een ander geval meldt de kapitein dat het zeegras wel 6 à 7 duim lang is en de dorens als vuisten zo groot. Met alle zeilen bij vorderde de reis niet sneller dan 2 à 3 zeemijlen.
bron: http://www.historiegaasterland.nl/

Citaat uit een journaal van Jan Rinse Brouwer:

Nadat het Schip was gekield, gekalfaat
[waarbij men het schip met talies vanaf de wal zodanig op zijn zij trok, dat minstens de helft van het onderwaterschip boven water kwam, om het te kunnen schoonmaken, te repareren en te kalfaten = breeuwen of wel de naden van de huidplanken dichtstoppen met uitgeplozen touwwerk en pek],
voorzien van een nieuwe geel koperen huid en het tuig neer genomen en voorzien, het noodige gerepareerd en vernieuwd en het hol vertimmerd, is hetzelve in het Oosterdok beladen met Stukgoederen en de voorschreven Equipage aangemonsterd, welke den 3de Mei aan boord kwamen, haalden het Schip, voorzien van Provisie en water en verdere benoodigheden, voor de Oosterdoksluis, kregen de Loods J.Mink aanboord en werden door de Sleepboot Zuiderzee over het IJ voor de Willemsluis gebragt.

bron: Het Haven-journaal Amsterdam

 

StamSite