Onderstaand een poging tot reconstructie van de gebeurtenissen betreffende een aantal hoofdpersonen; herbergiers in hun wisselvallige bestaan. De reconstructie is gemaakt aan de hand van officiële documenten maar ook en vooral met advertenties in de Groninger Courant.
De jongste zoon van Albert Westermolen en Abeltje Jans Dijkhuizen werd de volgende eigenaar van de herberg te Winneweer.
Die opvolging was een grote zorg voor moeder Abeltje geweest, want haar man Albert senior was al overleden in 1802, en toen was de jongste zoon 7 jaar oud. Ze had sinds het overlijden van haar man het bedrijf gerund en een heel nest kinderen moeten opvoeden. Albert en Abeltje hadden samen acht kinderen, waarvan er een paar jong waren overleden. Het waren allemaal meisjes behalve de twee jongens: Jan Westermolen en Albert Westermolen.
Jan was drie jaar ouder dan Albert, en wie weet lag het in de lijn der verwachting dat Jan de zaak zou overnemen. Maar toen sloeg het noodlot toe: Jan overleed, 19 jaar oud in Augustus 1811. Toen was er nog maar 1 kandidaat voor de opvolging: Albert Westermolen, en die was toen 16 jaar oud.
Moeder Abeltje besloot om de balans op te maken en aan te koersen op de overname van de herberg door haar jongste zoon. Zie onderstaande akte uit 1812.
De bedragen worden, het is immers de Franse tijd, in francs genoemd. Enkel inventarisstukken:
In de Regtkamer: Een bedde met toebehoren 150.00 francs, een kabinet 65,00 francs, een hoekbuffet met een dozijn roemer 9,25 francs, acht eiken stoelen met losse groene kussens 75,00 francs. Het was blijkbaar een druk bezocht logement, want in de linnenkast bevinden zich 40 bedlakens die geschat worden op 270,00 francs, 60 dekens en 40 kussenslopen. Er zijn tinnen en koperen thee- en koffieketels en diverse kannen en maten.
Verder nog een zilveren brandewijnkom die geschat wordt op 50,40 francs, achttien zilveren lepels, een zilveren horloge en nog 900,00 francs in contant geld.
In de jachtweide was ook een “bedde” met een waarde van 128,00 francs.
12 tinnen kroezen worden geschat op 44,00 francs. Verder waren in de “Jachtweide” twaalf stoelen, twee tafels en twee banken. In de gang was een tortelduivenkooi, die ook nog een waarde had van 3,25 francs.
In de “Damsterkamer” ook een bed, een hangend uurwerk, een kabinet, een tinkast en 3 tafels met 14 stoelen. Verder tinnen schotels, witte “Delfts” aardewerk kannen, 18 blikken koffiepotten, een dozijn witte borden en een dozijn blauwe borden, melkkommen, een koperen beddepan, spiegels, beschuit- en koffietrommels, stoven, koperen emmers en koperen akers, theestoven en koperen theeketels, twee dozijn tinnen lepels, twee dozijn stalen vorken enz enz. Kunst was er ook zoals een aantal porceleinen paarden en wel 14 schilderijen. In het achterhuis en de koestal bevonden zich ook een aantal bedden, voor de laarzenknechten waarschijnlijk. De “Chais” (sjees) met gerei werd geschat op 300,00 francs. Er waren twee mangels, linnen manden en ook nog een wieg en een kinderwagen.
Aan levende have zoals een zwarte merrie voor 400,00 francs, twee vette zwartbonte koeien eveneens 400,00 francs, twee zwartbonte melkkoeien 320,00 francs en een varken van 50,00 francs. Er waren ook nog schulden t.w. 700,00 francs aan koopman Scheltens, 126,00 francs landhuur en 80,00 francs loon voor de meid. Uit deze kleine opsomming van de inboedel van het café blijkt wel dat het een behoorlijk bedrijf moet zijn geweest in die tijd.
bron: Van Gerleviswert tot Garrelsweer, geschiedenis van Garrelsweer, door Geert Vos.
Deze akte werd mede ondertekend door Roelf Jans Pool. Die was er bij aanwezig in zijn rol als toeziend voogd over Albert Westermolen.
“Roelf Jans, van beroep korenschipper en woonachtig te Stedum, Canton Loppersum, neef van vaders zijde in naam en als toeziend voogd over voornoemde minderjarige zijnde hij tot dezen door hem aangenomen Post verkozen bij besluit van de bloedverwanten en vrienden van dezelve minderjarige bij wijze van een familieraad vergaderd, onder voorzitting van Mr Albertus Reiger vrederechter van het canton Loppersum blijkens deszelfs proces verbaal gedateerd den eenendertigsten July des jaars agttienhonderd en Elf niet geregistreerd als zijnde het regt van registratie toen ter tijd nog niet in de Hollandsche Departementen ingevoerd.
en in het bijzijn wijders hier nagenoemde getuigen en van Harm Luurts Eisinga van beroep landbouwer woonagtig op Muda onder Loppersum in qualiteit als deskundige verkozen door Roelf Jans, toeziend voogd, en welke verklaarde den eed in opgemelde qualiteit voor den vrederegter van het Canton Loppersum thans Mr Abraham Buning te hebben afgelegd dog van deze eedstaving nog geen expedike te hebben ontvangen om volgens de juiste waarde de goederen te tauxeeren”
etc etc
(zie hier een copie van de akte)
Albert huwde 11 dec 1816 (21 jaar oud) te Bierum Fokeltje Reinders Bottema geb. 14 apr 1793 te Jukwerd, als oudste dochter uit het gezin van Reinder Jans Bottema en Martje Gerrits Post. Fokeltje zou overlijden op 21 dec 1871 te Appingedam, 78 jaar. Beroep(en): logementhoudster te Appingedam(1819,1833).
Fokeltje Reinders had een voorechtelijk kind gekregen, maar dat meisje had slechts een week geleefd: Bernardina Edelinck Geb. 20 aug 1813 Bierum, ovl. 28 aug 1813 Holwierde. (Gezien de naamgeving zou Bernardina verwekt kunnen zijn door Berent Edelinck, geb 14-08-1785 te Holwierde, zoon van Hermannus Edelinck, predikant aldaar, en Fenna van Eerde)
Zo leek alles goed te komen voor moeder Abeltje: de opvolging was geregeld en haar zoon was getrouwd en klaar om met zijn vrouw het familiebedrijf voort te zetten. Maar het zou slecht aflopen met Albert.
Eerst een paar feiten:
Om te beginnen werd in December 1823 door Albert Westermolen en zijn vrouw het bedrijf te Winneweer te koop gezet:
Vervolgens werd een maand later in Appingedam de herberg “Het Wapen van Leijden” van de kastelein Harmannus Verkade en zijn vrouw Petronella Buning te koop aangeboden:
Er werd een bod gedaan op dit logement en de koop werd gesloten, echter niet door Albert Westermolen en zijn vrouw Fokeltje, maar wonderlijk genoeg door haar vader mede namens zijn moeder. Een opmerkelijke samenwerking van de (schoon)ouders.
(De verkoop van Het Wapen van Leijden ging in de vorm van een veiling, nadat een eerdere verkoping was misgegaan doordat de toenmalige koper in gebreke was gebleven. De eerdere publieke verkoop vond de week daarvoor plaats, namelijk op zaterdag 24 Januari 1824 om zes uur ’s avonds ten overstaan van dezelfde notaris, Mr.F.S.R.van Lijphart in het betreffende logement. Dus als de aanvankelijke koper niet in gebreke was gebleven, dan hadden de (schoon)ouders het Wapen van Leijden niet kunnen kopen (en blijkbaar waren ze dat dus eerst ook niet van plan). Dan was de herberg te Winneweer verkocht en daarmee basta.
Toen de eerste koper het geld echter niet kon leveren werd er door de notaris onmiddellijk opnieuw geadverteerd, en in die week tussen de 24e en de 30e januari zijn er vermoedelijk straffe beraadslagingen geweest in de familie. Er kwamen nieuwe inzichten en het was nu of nooit!)
…….
Op verzoek van den Comparant hebben wij al het bovenstaande aan de bijeengekomen gegadigden voorgelezen en daarop tot de veiling overgegaan zijnde, is na onderscheidene opvolgende opbodden eindelijk voor dit gepresenteerde geboden eene Som van DRIEDUIZENDVIERHONDERDVIJFENTWINTIG gulden boven en behalven de lasten en voorwaarden van verkoop door den Landbouwer REINDER JANS BOTTEMA wonende te Holwierda, en aangezien niemand meer heeft willen bieden heeft de comparant, uit kragt van het bovengemelden Vonnis, den genoemden Reinder Jans Bottema tot koper verklaard voor de gezegde som en heeft dezelve hier tegenwoordig dezen koop aangenomen, welke hij zeide gedaan te hebben, voor zich en mede namens ABELTJE DIJKHUIZEN, Renteniersche wonende te Appingedam en heeft hij na voorlezing hier getekend / was get. / R.J.Bottema, van al het welk dit proces verbaal is opgemaakt, in tegenwoordigheid van den verver en glazenmaker Christoffer Masson en van den Koopman Freerk Klazens Tulp wonende beiden te Appingedam, als getuigen, die dezen nevens den Comparant en mij Notaris na voorlezing hebben vertekend /was get./ W.Lauwenstein, C.Masson F.K.Tulp, F.S. Reiding van Lijphart.
(deelfoto van het document)
(koopakte van maandag 22 maart 1824)
Vraag is natuurlijk: Waarom? Waarom kochten Albert en Fokeltje het pand in Appingedam niet zelf? Ze hadden toch de opbrengst van de verkoop van de herberg in Winneweer? Was dat niet genoeg? Of zelfs bij lange na niet genoeg?
En een onderliggende vraag is: waarom deze overstap van Winneweer naar Appingedam? Waarom verkochten ze het bedrijf in Winneweer? Was het ambitie om de zaak te verruilen voor een beter bedrijf of was het eigenlijk pure noodzaak? Werden ze wellicht gedwongen tot verkoop door schulden die ze niet meer konden betalen?
Van ambitieuze overwegingen lijkt geen sprake, omdat haast bij toeval het Wapen van Leijden beschikbaar kwam. Winneweer was toen al verkocht en de aanvankelijke koper van het hotel in Appingedam was iemand anders. Er zat dus geen vooropgezet plan achter, zo lijkt het.
Op 21 Mei 1824 plaatsten ze een bericht in de Groninger Courant: de verhuizing was achter de rug en dat clientèle als vanouds van harte welkom was:
Voor de buitenwereld lijkt er dus gewoon een verhuizing te hebben plaatsgevonden, maar dat was slechts schijn. Want in feite was nu Pa Bottema de eigenaar geworden, en Albert Westermolen was in dienst van zijn schoonvader.
Maar vijf jaar later, in Juli 1829, lijkt er iets mis te gaan met het echtpaar, blijkens een formulering in een advertentie in de Groninger Courant. Er wordt aangekondigd dat er een grote lading hout zal worden geveild ten huize van vrouw Westermolen te Appingedam. Tot dat moment werd er steeds geadverteerd door “de kastelein A. Westermolen”.
Nog duidelijker begint het zich af te tekenen in onderstaande advertentie van een maand later:
Een paar maanden later (januari 1830) meldde Albert Westermolen zich als vrijwilliger bij het leger:
Op den 12 february 1830 aangekomen zijnde op den 29 January 1830 te Groningen vrijwillig geëngageerd als soldaat voor den tijd van zes jaren, handgeld toegestaan tien gulden vijftig cent. (bron)
En voor het eerst krijgt Albert een gezicht. Bij wijze van pasfoto staat er in de militaire registers een signalement:
Hij is een el en 7 palmen lang, wat omgerekend 1,70 meter is (de gemiddelde lengte in die tijd was voor mannen omstreeks 1,63 meter en dus was Albert vergeleken met zijn tijdgenoten een tamelijk grote man).
Aangezicht bleek
Voorhoofd plat
Oogen Lichtblaauw
Neus Spits
Mond middelmatig
Kin rond
Haar Lichtbruin
Wenkbraauwen – id –
Merkbare teekenen pokdalig
In die hoedanigheid is hij als fuselier naar Java gegaan (op 20 April 1830 ging hij aan boord van een schip, de bark Walgheren, met bestemming Oost Indië). Daar overleed hij op 08 apr 1832 te Salatiga, Java, ongeveer 36 jaar oud.
Fokeltje had, zo lijkt het, een gevarieerd seksleven. Immers, voor haar huwelijk met Albert Westermolen had ze een buitenechtelijk kind (van de domineeszoon), en in Juni 1832 eveneens, terwijl Albert overleed in April van datzelfde jaar. (Georgina Bottema, Geb. 28 jun 1832 te Appingedam, geboren in huis n° 243, Op 31-10-1856 bij akte n°78 in Appingedam door Fokelina Reinders Bottema als kind erkend; Albert Westermolen was natuurlijk niet de verwekker, want hij zat op Java).
En hij was al eerder “afwezig”. Immers in September 1830 kreeg Fokeltje een doodgeboren kind en in de geboorte akte stond de aantekening: vader zonder beroep, en thans afwezig, moeder logementhoudster. Gezien de verwijdering die waarschijnlijk al ruim voor 1829 was ontstaan tussen Albert en Fokeltje lijkt het vermoeden gerechtvaardigd dat Albert niet de vader was van het doodgeboren kind. Fokeltje en hij waren voor de wet nog getrouwd maar feitelijk had ze hem er al uitgewerkt.
Langzaam aan ontstaat het beeld van een relatie die ontspoort, maar wie of wat is daarvan de oorzaak? Als Fokeltje haar man op straat zou hebben gezet als een kwaadaardige zet dan was ongetwijfeld die actie mislukt indien Albert Westermolen had gedeugd. Dan had hij rechten gehad en dan was de familie voor hem opgekomen. Dat is niet gebeurd en dus lijkt de samenwerking van de (schoon)ouders bij de koop van het Wapen van Leijden nu een voorteken van de familie die op een andere manier ingreep, namelijk om Fokeltje te ondersteunen. Albert deugt niet om de een of andere reden (ernstige jarenlange dronkenschap of gewelddadigheid in het gezin of beide, of schulden etc. etc) en zo richt hij zijn gezin en bedrijf te gronde.
Nog een overweging: Als in de laatst genoemde geboorte akte staat: vader zonder beroep, dan ziet het er naar uit dat de kastelein Westermolen zijn bedrijf kwijt is geraakt, dat hij werkloos is en dan het wonderlijke avontuur begint naar de Oost. Welke tragedie heeft zich hier afgespeeld? Ooit had de moeder van Albert Westermolen, Abeltje Jans Dijkhuizen, haar opvolging in het logement in Winneweer zorgvuldig geregeld voor haar zoon, en nu was alles voor de Westermolens voorbij.
Immers de vader van Fokeltje, Reinder Bottema had het bedrijf gekocht, dus er zat geen geld meer in van de familie Westermolen. Pa Bottema overleed in Februari 1829, en kort daarna begonnen de tekenen van verwijdering te verschijnen in de krant. Albert Westermolen verdween van het toneel. Nadat Pa Bottema was overleden kwam er een erfenis vrij met vermoedelijk daarin het Wapen van Leijden. Albert was niet meer gewenst en voor hem viel het doek.
Na het overlijden van Albert Westermolen hertrouwde Fokeltje op 9 okt 1833 met de koopman Frederik van der Boogh (zoon van Frederik van der Boogh en Trijntje Edes van Eden, geb. 24 jan 1788). Frederik was sinds 1826 weduwnaar van Janna Ipes Brontsema.
Ook met Frederik kreeg Fokeltje nog kinderen. Vier zelfs, waarvan alleen de laatste, Frederika, overleefde. Toen Frederika werd geboren in 1839 was Fokeltje 45 jaar oud! Dat bracht voor haar het totaal aantal geboortes op 12. Slechts vier van die kinderen bereikten de volwassen leeftijd.
Samen waren zij en Frederik nog jarenlang bedrijfsleiders van Het Wapen van Leijden (Frederik overleed 13 nov 1844).
Fokeltje overleed op 21 dec 1871 en vervolgens werd het logement te koop aangeboden: